Andreas Schleicher, directeur Educatie en Vaardigheden, OESO
“De toekomst zal ons altijd blijven verrassen, en dààr moeten we op voorbereid zijn”
Het zijn moeilijke tijden voor het onderwijs. Denk eens terug aan maart 2020. Toen konden 1,5 miljard leerlingen wereldwijd plots niet meer naar school. Velen namen hun toevlucht tot leren op afstand, maar dit kon de sociale functie die de school ook heeft niet compenseren. Het sociaal welzijn van leerlingen en studenten geraakte in een dip en die sloeg nog meer toe bij kansarme groepen. Leraren konden een deel van deze behoefte opvangen, maar ook hun leercurve ging steil omhoog. Het was immers niet meer voldoende een goede lesgever te zijn. Je moest ook een heel goede coach worden, een goede mentor, en ook nog begrijpen hoe verschillende leerlingen leren op verschillende plaatsen en in verschillende situaties. Tegelijkertijd doken plots veel interessante innovaties op, en niet alleen op technologisch vlak.
Andreas Schleicher, directeur Educatie en Vaardigheden bij de OESO.
We zagen veel sociale innovaties, waarbij mensen, ruimte, tijd en technologie op heel nieuwe manieren werden georganiseerd. Zal deze crisis ervoor zorgen dat we er beter of slechter vanaf komen over 20 jaar? We vroegen het aan Andreas Schleicher, directeur Educatie en Vaardigheden bij de OESO die recent 4 scenario’s voor de toekomst van onderwijs en leren voorstelde.
Lang Leven Leren: Denkt u dat de pandemie en de bijhorende crisis ons over 20 jaar vooral goede of vooral slechte gevolgen zal gebracht hebben?
Andreas Schleicher: Dat is echt heel moeilijk om te voorspellen. Tegenwoordig is iedereen bezig met de pandemie. Maar wat de pandemie ons vooral heeft geleerd, is dat de toekomst ons altijd zal verrassen. De klimaatverandering zal ons waarschijnlijk nog harder treffen en is eigenlijk zelfs vrij voorspelbaar. Als je je raam opent, zie je de gevolgen echt op ons afkomen. Denk ook aan de groei van kunstmatige intelligentie. Die zal een enorme invloed hebben op de manier waarop we leven, op de manier waarop we omgaan met elkaar, op de manier waarop we onze onderwijssystemen beheren. Hoe kan de toekomst ons nog verrassen? Denk daarvoor aan economische schokken, datalekken, natuurrampen, cyberoorlogen, energiestoringen … om er maar enkele te noemen. Ik denk dat niemand al een duidelijk idee heeft van hoe dit ons gaat beïnvloeden. Er zijn veel verschillende trends die we op onze radar moeten houden. Onze OESO-collega Tracey Burns analyseerde die trends en het is verbazingwekkend hoeveel ervan een rol kunnen spelen als we nadenken over de toekomst van onderwijs en leren.
“Openstaan voor verandering en veerkracht vloeien niet automatisch voort uit goed zijn in wiskunde en wetenschappen. Dat inspireerde ons om te kijken naar alternatieve scenario’s voor de toekomst van ons onderwijs en leren.”
Maar veel van deze onderwerpen maken al deel uit van het curriculum van de scholen in de meeste landen?
Dat is zeker waar voor klimaatverandering. Ongeveer 90% van de scholen zegt dat ze dit op de een of andere manier opnemen. Ons PISA-onderzoek leert ons ook dat jonge mensen zeggen dat dit voor hen belangrijk is. Twee derde zegt dat ze energie proberen te besparen en dat ze zichzelf informeren. De helft van hen zegt dat ze producten kiezen om ethische- of milieuredenen, ook al zijn ze wat duurder. Je hebt dus eigenlijk veel jonge mensen die het verschil willen maken. 80% van alle leerlingen zegt dat ‘zorgen voor het milieu’ erg belangrijk is. Maar op de vraag of ze het gevoel hebben dat ze er iets aan kunnen doen, zeggen de meeste jongeren een gevoel van machteloosheid te ervaren. Ze praten erover op school, ze willen het verschil maken, maar onze onderwijssystemen laten geen ruimte voor de idee dat jongeren écht een verschil kunnen maken, of dat hun gedrag invloed heeft op wat er elders of bij andere mensen gebeurt. We moeten zorgen dat onze onderwijssystemen veerkrachtiger worden.
Onderzocht de OESO ook hoe veerkrachtig jongeren zelf zijn?
Inderdaad, en we zagen dat landen met zeer succesvolle onderwijssystemen, toch volgens hun PISA-scores voor wiskunde en wetenschappen, zoals bijv. Vietnam of Macau, nog veel te leren hebben als het gaat over willen of kunnen openstaan voor de toekomst, om vernieuwing te aanvaarden, om ook eens om de hoek te gaan kijken, enzovoort. Openstaan voor verandering en veerkracht vloeien niet automatisch voort uit goed zijn in wiskunde en wetenschappen. Dat inspireerde ons om te gaan kijken naar mogelijke scenario’s voor de toekomst van ons onderwijs en leren in het algemeen.
Het eerste scenario is ‘status quo’ genoemd. Hoe zou u dit scenario omschrijven en hoe waarschijnlijk wordt dit hét scenario van de toekomst?
Status-quo gaat over verder doen zoals we bezig zijn, ondanks alle disrupties die we om ons heen zien gebeuren. Leraren zullen blijven lesgeven, studenten zullen blijven leren. Kiezen voor formeel onderwijs blijft de norm. De gevestigde structuren en processen blijven bestaan alhoewel internationale samenwerking en technologische vooruitgang meer geïndividualiseerd leren zal vergemakkelijken. Het is niet zo vreemd dat de status quo door velen verdedigd wordt. In principe ondersteunt iedereen educatieve veranderingen, behalve als het over hun eigen kinderen gaat (lacht). Zelfs wie hervorming hoog in het vaandel draagt, verandert vaak van gedacht als ze doorkrijgen wat die verandering voor hen persoonlijk betekent. Ook voor beleidsmakers is het erg moeilijk. Als je dingen wilt veranderen, moet je daar nu de prijs voor betalen. De veranderingen zijn meteen erg zichtbaar, maar het is niet echt zeker wat de resultaten zullen zijn. De kosten en baten zijn erg onzeker. Als je naar onze onderwijssystemen kijkt, zie je dat ze erg ingewikkeld zijn. Je hebt veel stemmen, veel belanghebbenden, veel lagen. Iets veranderen is dus heel moeilijk. Als beleidsmaker kan je gemakkelijk een verkiezing verliezen als er iets misgaat vooral omdat het zo lang duurt voordat een idee tot betere resultaten leidt. We hebben ook geen sterk ondersteunend ecosysteem rond ons onderwijs. We hebben geen soort ‘onderwijsindustrie’ zoals in de gezondheidssector en onderzoek staat vaak los van de echte behoeften in echte klaslokalen. Leraren en onderwijssystemen staan er min of meer alleen voor. Dat is de realiteit, dat is de moeilijkheid.
“In scenario 2 zullen onze onderwijssystemen uit elkaar vallen onder druk van snelle veranderingen en zal leren worden uitbesteed. Mensen gaan op zoek naar eigen oplossingen en die vinden ze in de digitale wereld.”
De wereld blijft veranderen. Onze dagelijkse realiteit is snel veranderd. Volgden de onderwijssystemen?
Niet zo veel. Kijk maar naar de manier waarop we met informatie omgaan. Onze laatste PISA-enquête toonde dat slechts 1 op de 10 jongeren van 15 jaar een feit kan onderscheiden van een mening of commentaar in een complexe context. En dit in een wereld waar zich een weg banen door de ambiguïteit zo belangrijk is. Technologie verbindt ons allemaal, maar tegelijkertijd brengt het ons samen met mensen die denken zoals wij, die op ons lijken, die hetzelfde werk doen, enzovoort. In onze gepolariseerde samenleving waar ze niet voldoende tegenargumenten te zien krijgen, wordt het voor jonge mensen alleen maar moeilijker om feit en fictie van elkaar te onderscheiden. De realiteit is dus aan het veranderen, en een status quo in ons onderwijssysteem zal hen alleen nog maar met nog grotere vragen achterlaten. Dat is de reden waarom er zich een ander scenario kan voordoen. In dit scenario zullen onze traditionele onderwijssystemen op een dag uit elkaar vallen onder de druk van snelle veranderingen en zal het onderwijs worden uitbesteed. De hele samenleving wordt nauwer bij het onderwijs betrokken. Mensen gaan op zoek naar hun eigen oplossingen en die vinden ze in de digitale wereld. Leren wordt geprivatiseerd, heel wat flexibeler en aangedreven door voornamelijk digitale technologie. Ook hier zijn veel spelers bij betrokken en lesgevers zullen een veel meer gevarieerde rol moeten gaan vervullen. In dit gefragmenteerde systeem dat veel kansen biedt, moeten we ons wel vragen stellen over hoe de samenhang wordt verzekerd. Hoe verzoenen we innovatie met gelijke kansen en rechtvaardigheid? Dit zijn de grote vragen hier.
Heeft u een idee over hoe landen hun toekomst op dit vlak zien?
Midden in de pandemie, in mei 2020, vroegen we het hen. Het is interessant om te zien dat ongeveer 22% van de scholen dacht terug te gaan naar de situatie waar ze vandaan kwamen. De helft van hen denkt dat we naar een combinatie gaan van op afstand en klassikaal lesgeven en leren. Dit niet alleen uit noodzaak door de pandemie, maar omdat ze ook de voordelen van een dergelijk systeem hebben ervaren. Ze maakten kennis met veel innovaties zoals augmented reality, virtual reality en kunstmatige intelligentie die ook meer en betere toepassingen kregen. Dit biedt in feite grote kansen, bijvoorbeeld dat een computer zal kunnen bestuderen hoe je studeert, wat je interesseert, wat je vervelend vindt, waar je goed in bent, wat je moet verbeteren enzovoort. Dit kan leren zo veel rijker, persoonlijker en interactiever maken. Er zijn echt fantastische mogelijkheden. Denk maar aan examens en evaluatie. Een van de grootste fouten die het onderwijs in de afgelopen 200 jaar heeft gemaakt, is het uit elkaar halen van leren en evalueren. We ‘leren, leren, leren’ en dan komt er op een dag iemand die zegt: “Vertel me nu maar eens alles”. In de toekomst moeten leren en evalueren geïntegreerd worden. Hier ook zal technologie weer de drijvende kracht zijn. Je zal beter weten waarom je leert en feedback krijgen over hoe je nog beter of efficiënter kan leren. Leraren zullen ook feedback krijgen over hoe ze effectiever kunnen lesgeven. Er zullen evaluaties gesimuleerd kunnen worden en dat niet alleen over wat je in je hoofd weet, maar ook hoe je daadwerkelijk oplossingen kan zoeken voor complexe problemen. Er zal op een heel nieuwe manier naar leerresultaten gekeken worden. En niet alleen cognitieve resultaten, maar ook sociaal-emotionele resultaten moeten hier deel van uitmaken.
In dit verband worden ook vaak learning analytics genoemd?
Ik weet dat hier veel controverse over is, bv. hoe verzoen je vrij verkeer van data met privacy? Ik ken alle argumenten, maar kun je je voorstellen hoe dit de wereld en ons leven en leren zou kunnen veranderen? Learning analytics helpen lesgevers het leren te personaliseren. Sensoren, learning management systems (LMS) en digitale activiteiten zouden bijvoorbeeld kunnen helpen uitzoeken hoe verschillende mensen op een andere manier leren. Geïntegreerd met big data en learning analytics is het mogelijk om écht nieuwe leeromgevingen te bouwen. Waar in dit scenario echter de plaats van de (fysieke) school blijft, is niet zo duidelijk.
Andreas Schleicher: “We mogen niet alleen lineair naar de toekomst kijken. We zijn niet eens zeker over wat er morgen gaat gebeuren. Daarom moeten we leren denken in termen van alternatieve toekomsten en nadenken wat ze betekenen voor de doelstellingen en het functioneren van ons onderwijs.”
Hoe ver staan we nog af van dit scenario?
Toen we in 2018 voor ons TALIS-onderzoek gegevens vroegen aan lesgevers om ons te vertellen over hun werk en wat voor hen belangrijk is, vertelde minder dan de helft van de lesgevers dat ze dagelijks bepaalde vormen van technologie in hun klas gebruiken. Een grote verrassing is welk land hier op de laatste plaats komt: Japan, een van de meest hightech landen ter wereld! Technologie is overal in Japan, maar de leraren zijn er nog niet klaar voor. Hun onderwijssysteem kan zich ook redelijk goed afschermen van dit soort druk. Maar er zit beweging in wereldwijd. Als je bijvoorbeeld kijkt naar landen als Zweden of Roemenië, Israël, Finland, Kroatië. Het aandeel leraren daar dat technologie vaak opneemt in hun lessen, is in vijf jaar tijd verdubbeld. Dus, er bewegen dingen maar in realiteit is ook dit scenario nog vrij ver van ons bed.
Wat is het derde scenario?
Het derde scenario is bijna het tegenovergestelde. In plaats van versnippering zien we dat scholen knooppunten in het centrum van de samenleving worden, echte ’leerhubs’. Scholen blijven bestaan, maar diversiteit en experimenteren worden de norm. De schoolmuren worden figuurlijk gesloopt en de school gaat in verbinding met de bredere gemeenschap. De school draagt bij aan nieuwe vormen van leren, maatschappelijke betrokkenheid en sociale innovatie. Heel vaak zijn scholen juist erg goed in jongeren binnen en de rest van de wereld buiten te houden. Misschien komt hier een ommekeer in? In Noord-Europa vind je al enkele echt interessante voorbeelden waarbij schoolsystemen veel verschillende krachten uit de samenleving samenbrengen, in plaats van alleen maar initiatieven vanuit een overheidsdienst. Het is niet verwonderlijk dat die scholen beter kunnen omgaan met de pandemie omdat ze die lokale verbondenheid hebben om flexibel in te spelen op nieuwe situaties. Beslissingen worden voornamelijk lokaal genomen in een zelforganiserende omgeving. Het is een andere manier om over de toekomst na te denken, maar nogmaals, in de meeste van onze onderwijssystemen is dit soort scholen nog steeds zeer beperkt. Je hebt landen zoals Nederland, de Tsjechische Republiek, Engeland misschien waar scholen veel kunnen doen. Maar er zijn ook andere landen – bv. Turkije, Griekenland of Zwitserland – waar minder dan 1 op de 10 beslissingen in de frontlinie wordt genomen. Dit is nog steeds een soort industrieel onderwijssysteem waarin de meeste beslissingen ergens hoger in de hiërarchie vallen. Het is dus niet moeilijk te begrijpen dat hier ook nog een lange weg te gaan is.
Ook in de pedagogie zien we hetzelfde. Gemiddeld zien we in de OESO-landen dat leraren nog steeds het grootste deel van hun tijd besteden aan klasmanagement en duidelijke instructies. Dat is waar de meeste leraren redelijk vertrouwd mee zijn: leerlingen uitleggen wat ze moeten leren, vertellen dat ze de klasregels moeten volgen, enzovoort. Maar als je kijkt naar cognitieve activering – bv. opdrachten geven waarbij leerlingen kritisch moeten nadenken – zien we dat minder dan 60% van de leraren zegt dit effectief te doen. Slechts 50% laat studenten in kleine groepen werken om zelf een oplossing te bedenken. 45% laat studenten complexe taken oplossen en zelfs minder (30%) geeft hen taken waarvoor geen duidelijke oplossing bestaat of taken waarvoor minstens een week nodig is om te voltooien. Terwijl dit in feite precies is waar leren tijdens de pandemie over gaat. Studenten moesten plots hun eigen leerproces in eigen handen kunnen nemen. Jongeren kregen meer bewegingsruimte om te bepalen wat ze moesten leren, hoe ze moesten leren, waar ze moesten leren, wanneer ze moesten leren. Dus nogmaals: het is gemakkelijk te zeggen, maar moeilijk om te doen.
Andreas Schleicher: “In het derde scenario worden scholen echte ’leerhubs’ in het centrum van de samenleving. Scholen blijven bestaan, maar diversiteit en experimenteren worden de norm. Schoolmuren worden figuurlijk gesloopt en de school zoekt verbinding met de bredere gemeenschap.”
Dan is er het laatste scenario dat ‘Leren-overal en altijd’ heet?
Misschien zullen we ooit overal en altijd kunnen leren, en zal leren voor iedereen mogelijk en bereikbaar zijn. In dit scenario worden de traditionele doelen en functies van onderwijs helemaal overschreven door de technologie. Het onderscheid tussen formeel en informeel leren verdwijnt en de samenleving draagt de macht volledig over aan de machine. Technologie en innovatie gaan razendsnel opschalen. De infrastructuur van scholen bestaat niet meer, omdat leren gebeurt in andere sectoren van onze samenleving. Maar nogmaals, als je naar de werkelijkheid vandaag kijkt, zien we dat we nog maar aan het begin van deze evolutie staan. De economische markt speelt in het onderwijs nog maar een verwaarloosbare rol, zeker in vergelijking met bijvoorbeeld de gezondheidssector. Minder dan 3% van de wereldwijde uitgaven voor onderwijs gaat momenteel naar technologie. Eerlijk gezegd werd tijdens de crisis de meeste technologie gebruikt om bestaande praktijken in stand te houden, niet om ze te transformeren. De meeste docenten leren hun leerlingen niet het soort technologieën te gebruiken waar we het hier over hebben. Op dit moment is er dus meer hype dan realiteit.
Waar gaat dit geld voor investering in technologie in het onderwijs en leren naartoe en waar komt het vandaan?
Tegen 2025 verwachten we hierin groei, maar toch hebben we het dan nog maar over misschien 6% van de totale investeringen in onderwijs. We zien dat augmented reality en virtual reality in een stroomversnelling komen, gevolgd door kunstmatige intelligentie en andere digitale leersystemen, ook robotica, en een klein beetje blockchain voor validering van leerresultaten. Als je kijkt naar het durfkapitaal in het onderwijs wereldwijd, dan zien we iets interessants. Er is veel groei, maar als je het van dichterbij bekijkt, kun je zien dat in 2014 de meeste innovaties uit de Verenigde Staten kwamen. Als je naar 2018 kijkt, draait het vrijwel allemaal om China. Dus meer dan 50% van het wereldwijde durfkapitaal voor onderwijs komt uit één land! Dat betekent dat de rest van de wereld niet veel extra inzet in dit soort innovatie.
De OESO heeft 4 scenario’s beschreven. Kunnen we er ons nog meer voorstellen?
Je zou een eindeloze reeks scenario’s kunnen opwerpen, maar dat is niet het punt dat ik wil maken. Wat ik echt belangrijk vind is te beseffen dat we niet alleen lineair naar de toekomst mogen kijken. We zijn niet eens zeker over wat er morgen gaat gebeuren of waar we over twee dagen aanbeland zullen zijn. We moeten leren denken in termen van alternatieve toekomsten en nadenken over wat deze toekomsten betekenen voor de doelstellingen en het functioneren van ons onderwijs. Wat betekenen ze voor leerlingen, voor de organisatie, voor onze structuren, voor onderwijzers, voor het bestuur, voor de politiek? Het moeilijkste voor het onderwijs is een juiste balans vinden tussen modernisering en disruptie. Hoe verzoenen we nieuwe doelen met de structuren die we hebben? Hoe ondersteunen we leerlingen en docenten met een open blik op de wereld die tegelijkertijd lokaal geworteld zijn? Hoe stimuleren we innovatie rekening houdend met de doorgaans conservatieve neigingen van onderwijs? Hoe benutten we nieuw potentieel met de bestaande capaciteit die we hebben? Hoe richten we de ruimte anders in en hoe geven we mensen de tijd om de leeromgevingen van de toekomst te ontwikkelen? Dat zijn de vragen die we ons vandaag moeten stellen.